Plato

Euthyphro

Een dialoog over behoorlijk gedrag

———————–

Akademie van Sokrates

Najaar 2019

De tekst van de dialoog is afkomstig uit de Plato vertaling van uitgeverij De Driehoek/Ars Floreat, Amsterdam 1985, en op alle mogelijke punten geredigeerd en hervertaald door Karel van Haaften (één van de vertalers van de Driehoek uitgave) op basis van de Griekse tekst en vertaling van : Loeb Classical Library; en de vertalingen van Xaveer de Win, Ambo 1980, en Jowett, Random House 1892.

Euthyphro

Inleiding

Deze dialoog gaat over hoe je je als mens hoort te gedragen tegenover je medemensen. Euthyphro is ervan overtuigd dat hij dit precies weet en Sokrates wil dat graag van hem leren.
Zij ontmoeten elkaar in de zuilengang voor de rechtbank te Athene. Sokrates is daar omdat zijn stadsgenoot Meletos hem heeft aangeklaagd voor het bederven van de jeugd en het niet respecteren van de goden van Athene. Op basis van die aanklacht zal hij later veroordeeld worden tot de gifbeker. Euthyphro is daar op dat moment als aanklager. Hij klaagt zijn vader aan voor moord. Dit is er gebeurd. Een dagloner op de akkers van de familie van Euthyphro op het eiland Naxos heeft in dronkenschap en woede een ander personeelslid gedood. Zijn vader heeft de man daarop geboeid, in een greppel gegooid en iemand naar Athene gestuurd om bij de rechtbank om raad te vragen. Vervolgens heeft hij niet meer naar de man omgekeken. Toen de bode terugkwam, was de dagloner echter in zijn boeien van kou en honger gestorven. De familie vindt dat Euthyphro het niet kan maken om zijn vader aan te klagen voor moord op een moordenaar. Maar Euthyphro vindt dat juist zeer gepast en behoorlijk gedrag.

Daarover ontspint zich het gesprek tussen Euthyphro en Sokrates: is het wel behoorlijk en gepast van Euthyphro tegenover zijn vader dat hij hem in deze situatie bij de rechtbank aanklaagt voor moord? Of is dat eigenlijk juist onbehoorlijk en ongepast gedrag?
Euthyphro verdedigt zich met een beroep op de goden. Hij zegt te weten dat de goden dit juist een voorbeeld van behoorlijk gedrag vinden. “Welnu, behoorlijk gedrag is wat de goden behaagt, en wat de goden niet behaagt, is onbehoorlijk.” Maar een verwijzing naar de goden is voor Sokrates geen antwoord op zijn vraag waarom het aanklagen van zijn vader voor moord in deze situatie volgens Euthyphro behoorlijk en gepast gedrag is. Daarom onderzoeken zij vervolgens stap voor stap de opvattingen van Euthyphro. En als Sokrates uiteindelijk opnieuw de vraag aan Euthyphro voorlegt waarom dit behoorlijk gedrag is, antwoordt Euthyphro: “Ik zou zeggen: als alle goden iets liefhebben, dan is het behoorlijk en als alle goden iets afkeuren, dan is het onbehoorlijk.” Waarop Sokrates hem vraagt: “Overweeg dit eens: wordt het behoorlijke door de goden bemind, omdat het behoorlijk is of is het behoorlijk, omdat het door de goden wordt bemind?” Met andere woorden, bestaat het behoorlijke los van het oordeel van de goden, of alleen dankzij het oordeel van de goden?

Op die vraag blijft Euthyphro het antwoord schuldig. Dan gooit Sokrates het over een andere boeg om te onderzoeken wat Euthyphro verstaat onder behoorlijk gedrag. Onder andere door het variëren van subject en object in actieve en passieve zinnen probeert hij Euthyphro te bewegen zelf te gaan nadenken en zelf te formuleren wat volgens hem behoorlijk gedrag is. Bijvoorbeeld met zinnen als: “Zie je iets, omdat iets zichtbaar is? Of is iets zichtbaar, omdat je het ziet? Gebeurt iets, omdat het een gebeurtenis is? Of is het een gebeurtenis, omdat het gebeurt?” Maar die voorbeelden kunnen Euthyphro niet tot nieuwe inzichten brengen en hij komt niet verder dan het variëren op zijn eerste stelling en daarmee blijft hij zich voor zijn opvatting over behoorlijk gedrag beroepen op een externe autoriteit, in dit geval de goden.
Hij blijft geloven dat behoorlijk gedrag een objectieve betekenis heeft, die buiten hem bestaat.

Zeer herkenbaar natuurlijk. Vrijwel iedereen gelooft als Euthyphro regelmatig dat dergelijke metafysische begrippen als vrijheid, rechtvaardigheid, vriendschap, fatsoen ed. een objectieve betekenis hebben. Maar Sokrates gaat het om zelfonderzoek: wat je zelf uit eigen ervaring weet. En om daarvoor de vrije ruimte te scheppen gaat hij stap voor stap te werk om vaststaande opvattingen en overtuigingen los te weken. Het hele gesprek is een schoolvoorbeeld van de gesprekken zoals Sokrates ze voert. Daarbij valt ook op dat hij continu gefocust blijft op Euthyphro’s opvatting van behoorlijk gedrag. Hij laat zich niet verleiden om alle mogelijke details van de toch zeer bijzondere ervaring van Euthyphro verder te onderzoeken; bijvoorbeeld hoe de rechters het zullen beoordelen, of welke consequenties dit zal hebben voor de relatie van Eurhyphro met zijn vader en andere familieleden. Nee, centraal blijft staan: waarom noemt Euthyphro dit behoorlijk gedrag?

Euthyphro

Gesprekspartners: Euthyphro en Sokrates.

22aEuthyphro: Er moet wel iets merkwaardigs aan de hand zijn, Sokrates, dat u uw gebruikelijke plek in het Lyceum verlaten hebt en nu hier in de zuilengang van het Paleis van Justitie rondloopt? Hebt u soms ook een rechtszaak bij de rechtbank lopen, zoals ik?
Sokrates: De Atheners noemen dat geen rechtszaak, maar een strafzaak, Euthyphro.
2bEuthyphro: Wat zegt u, heeft iemand een aanklacht tegen u ingediend? Want ik kan niet aannemen dat u de aanklager bent.
Sokrates: Zeker niet.
Euthyphro: Beschuldigt iemand anders u?
Sokrates: Jazeker.
Euthyphro: Wie dan wel?
Sokrates: Ik weet zelf niet veel van hem af, Euthyphro. Volgens mij is hij jong en onbekend. Hij heet Meletos, geloof ik, en is een afstammeling van Pittheus. U weet wel wie ik bedoel. Hij heeft lang haar, een niet zo lange baard en een kromme neus.
2cEuthyphro: Die ken ik niet, Sokrates. Maar wat voor aanklacht heeft hij tegen u ingediend?
Sokrates: Zijn aanklacht lijkt me nogal ernstig. Het is immers niet niets, dat hij op zo’n jonge leeftijd een dergelijke zaak aanspant. Hij zegt te weten op welke manier de jongeren bedorven worden en wie hen bederft. Die man moet wel heel wijs zijn. Hij ziet dat ik mij niet bewust ben, dat ik zijn leeftijdgenoten bederf, en dus is hij bij de staat gaan klagen, als een kind bij zijn moeder. 2dHij lijkt me daarom de enige politicus die het goed aanpakt. Want terecht gaat de eerste zorg uit naar de jeugd, opdat die zo goed mogelijk zal opgroeien. Evenals een goede landbouwer eerst voor zijn jonge aanplant zorgt en daarna pas voor de rest. Daarom zuivert Meletos de jonge loten eerst van het
onkruid dat wij zijn. 33aWij bederven hen, zegt hij. Daarna zal hij ongetwijfeld ook voor de oudere generaties gaan zorgen en de staat daarmee de grootst mogelijke dienst bewijzen. Zo moet het immers wel aflopen, als het zo begonnen is.
Euthyphro: Dat wil ik hopen, Sokrates, maar ik ben bang dat het anders uitpakt. Want eerlijk gezegd denk ik, dat hij door zijn onheuse aanval op u de kern van de staat aantast. Vertel eens, hoe bederft u de jeugd volgens hem?
3bSokrates: Vreemd genoeg slaat het nergens op, wanneer u het hoort. Hij zegt namelijk dat ik goden maak. En omdat ik nieuwe goden maak en de oude niet erken, komt hij voor de oude goden op en klaagt mij aan.
Euthyphro: Dat begrijp ik, Sokrates. U zegt steeds dat u door een goddelijke macht wordt geleid, en dus klaagt hij u aan wegens nieuwlichterij. Hij daagt u voor het gerecht om u te belasteren, want hij weet heel goed dat dit soort laster er bij de mensen ingaat als koek. 3cZe lachen mij zelfs uit en zeggen dat ik gek ben, wanneer ik in de volksvergadering iets zeg over goddelijke zaken en hun de toekomst voorspel. En toch is niets van wat ik heb gezegd onwaar, maar ze zijn jaloers op mensen zoals wij. We hoeven ons hierover geen zorgen te maken, we vinden wel een oplossing.
Sokrates: Misschien hebben zijn dwaasheden niets om het lijf, mijn goede vriend. Ik geloof niet dat de Atheners zich ernstig zorgen maken over een zonderling, zolang hij zijn kennis niet opdringt. 3dMaar wanneer ze denken dat hij anderen wil bekeren, dan worden ze boos, uit afgunst – zoals u zegt – of om een andere reden.
Euthyphro: Ik voel er niet veel voor om uit te vissen, hoe zij over mij denken.
Sokrates: Natuurlijk niet, want dan denken zij waarschijnlijk dat u niet graag voor uw mening uitkomt en niet met uw wijsheid te koop wilt lopen. Ik vrees echter dat ik door mijn liefde voor mensen niet alleen de indruk wek mijn hart jegens een ieder steeds volledig uit te storten, waarvoor ik geen enkele geldelijke beloning verwacht, nee, ik ben zelfs bereid er iets op toe te leggen, als men maar naar me wil luisteren. 3eWij kunnen straks in de rechtszaal nog veel plezier beleven, als ze om mij net zo moeten lachen als u zegt dat ze om u deden. Maar als zij de zaak ernstig nemen, is de afloop niet te voorspellen, behalve dan voor mensen zoals u, die inzicht hebben in de wil der goden.
Euthyphro: Misschien loopt het zo’n vaart niet, Sokrates, en kunt u net zo rustig voor uw recht opkomen als ik voor het mijne.
Sokrates: Wat is dat eigenlijk voor een zaak, Euthyphro? Klaagt u zelf aan of wordt u aangeklaagd?
Euthyphro: Ik ben de aanklager.
Sokrates: Wie is de beklaagde?
44aEuthyphro: Men verslijt me voor gek om de persoon die ik aanklaag.
Sokrates: Klaagt u dan iemand aan met vleugels waarmee hij weg kan vliegen?
Euthyphro: Vleugels zal hij hard nodig hebben, de man is al op hoge leeftijd.
Sokrates: Wie is het?
Euthyphro: Mijn vader.
Sokrates: Ach nee, uw vader?
Euthyphro: Jazeker.
Sokrates: Wat is de aanklacht? Waarvan beschuldigt u hem?
Euthyphro: Van moord.
4bSokrates: Bij Herakles, werkelijk, Euthyphro, wie zal in zo’n zaak rechter zijn? Die moet al wel heel ver gevorderd zijn op het pad der wijsheid en niet zomaar iemand, om dat aan te kunnen.
Euthyphro: Natuurlijk, Sokrates, dat kan alleen een zeer wijs mens.
Sokrates: Is degene die door uw vader gedood is, een familielid? Dat moet wel, want als het een vreemde zou zijn, zou u hem niet wegens moord aanklagen.
Euthyphro: Bespottelijk, Sokrates, alsof dat iets uitmaakt, een vreemdeling of een verwant! 4cHet enige waar het om gaat, is of de moordenaar het recht had om te doden. Als dat niet het geval is, moet men hem vervolgen, zelfs als het om een huisgenoot gaat. Want het is even kwalijk bewust om te gaan met een persoon, die een misdaad hij heeft begaan, als na te laten uw eigen geweten en dat van de dader te ontlasten door de ander voor het gerecht te brengen. Het slachtoffer was een dagloner, die bij ons het land bewerkte op Naxos. Door dronkenschap ontstak hij in razernij en vermoordde iemand van ons personeel. 4dMijn vader boeide hem aan handen en voeten, wierp hem in een greppel en zond iemand hierheen om een rechtsgeleerde te vragen wat we moesten doen. In de tussentijd bekommerde mijn vader zich niet om de man. Hij dacht: het is een moordenaar, dus het doet er weinig toe of hij sterft. En dat gebeurde dan ook. In zijn boeien is hij van kou en honger omgekomen, voordat de bode terug was. Mijn vader en de andere huisgenoten zijn woedend op me, omdat ik mijn vader aanklaag wegens moord op een moordenaar. 4eVolgens hen was hier geen sprake van moord en als dat wel het geval zou zijn, was het niet nodig er werk van te maken, omdat de man zelf een moordenaar was. Zij vinden dat ik het als zoon niet kan maken om mijn vader aan te klagen. Maar ach Sokrates, wat weten zijn weinig over wat volgens de goden behoorlijk en onbehoorlijk gedrag is.
Sokrates: Allemachtig, Euthyphro, denkt u dan zo precies te weten wat volgens de goden wel en niet behoorlijk gedrag is, en bent u dan niet bang dat u, door uw vader aan te klagen, zelf onbehoorlijk handelt?
55aEuthyphro: Ik zou niets waard zijn, Sokrates, en me niet van de meerderheid van de mensen onderscheiden, als ik in deze zaken niet goed thuis was.
Sokrates: Euthyphro, u bent een wonder. Het is voor mij maar het beste om bij u in de leer te gaan. Daarop wil ik mij dan ook beroepen, nog voor de aanvang van mijn rechtszaak. 5bIk zal tegen Meletos zeggen, dat ik altijd zeer veel waarde hechtte aan goddelijke zaken. Wanneer hij nu zegt, dat ik het verkeerd doe en een knoeier en nieuwlichter ben op dit gebied, laat ik hem weten wie mijn leermeester is. Ik zal dan zeggen: ‘Meletos, wanneer u toegeeft, dat Euthyphro deskundig is, moet u er ook van overtuigd zijn dat ik de juiste weg bewandel, en berecht mij dus niet. Zo niet, doe dan liever hem, mijn leermeester, een proces aan dan mij. Want hij heeft het gemunt op ouderen, op zijn vader en op mij. Op mij door mij de les te lezen en op zijn vader door die te vermanen en te straffen.’ Wanneer Meletos zich niet door mij laat overreden en niet van het proces afziet of u in mijn plaats aanklaagt, dan zal ik ditzelfde voor de rechtbank nog eens herhalen.
5cEuthyphro: Allemachtig, Sokrates, als hij het zou wagen me te beschuldigen, zou ik zijn zwakke plek weten te vinden en bij het proces zou hij het zwaarder te verduren krijgen dan ik.
Sokrates: Nu ik dit weet, goede vriend, wil ik niets liever dan uw leerling worden, want niemand, ook Meletos niet, schijnt u op te merken, terwijl ik kennelijk zo’n opvallende figuur ben dat de beschuldiging van goddeloosheid zich al snel tegen mij richt. Bij Zeus,u verzekerde mij dat u in deze zaken goed thuis bent. 5dWat betekenen dan volgens u de begrippen gewetensvol en gewetenloos, zowel in verband met moord als met andere dingen? Is datgene wat behoorlijk is, niet altijd aan zichzelf gelijk ongeacht wat men doet, en is niet eveneens het onbehoorlijke steeds aan zichzelf gelijk, omdat het zich op een bepaalde manier altijd als onbehoorlijk zal manifesteren?
Euthyphro: Ongetwijfeld, Sokrates.
5eSokrates: Zeg me dan, wat is behoorlijk en wat is onbehoorlijk gedrag?
Euthyphro: Wat ik nu doe, is behoorlijk, namelijk iemand gerechtelijk vervolgen wegens het plegen van onrecht, of dat nu tempelroof is of iets anders, en of dat nu je vader betreft of je moeder of een ander; het is onbehoorlijk dat na te laten. 66aEn kijk eens, Sokrates, hoe doorslaggevend het bewijs is dat ik u zal leveren en dat ik ook anderen al heb geleverd, namelijk dat dit de werkelijkheid en de waarheid is en dat we niemand zo maar onrechtmatig moeten laten handelen; wie het ook is. De mensen geloven dat Zeus de edelste en rechtvaardigste van de goden is en tegelijkertijd erkennen ze dat hij zijn vader heeft geketend en ontmand, omdat deze zijn kinderen verslond; en nu zijn ze boos op mij, dat ik mijn vader aanklaag omdat hij onrechtmatig handelt. Wat ze over de goden zeggen en over mij, is dus met elkaar in tegenspraak.
6bSokrates: Word ik niet daarom vervolgd, Euthyphro, omdat ik het moeilijk kan accepteren dat men dergelijke dingen over de goden zegt? En kennelijk zegt men daarom, dat ik het bij het verkeerde eind heb. Maar als u, die zo goed op de hoogte bent, hier niets op tegen hebt, moet ik misschien maar toegeven. Want wat valt er nog te zeggen als ik ruiterlijk erken daar niets van af te weten? Maar vertel me eens in naam der vriendschap, gelooft u dat die dingen die men van de goden vertelt, ook werkelijk zijn gebeurd?
Euthyphro: Ik geloof dat er nog veel meer wonderbaarlijke dingen gebeurd zijn, Sokrates; de mensen hebben daar geen idee van.
6cSokrates: U denkt dus dat er echt oorlog is geweest tussen de goden onderling; u gelooft in die vreselijke vijandigheden, twisten enzovoort, waar de dichters over vertellen en waarmee onze heiligdommen kleurrijk zijn versierd dank zij de meesterhand van onze schilders? Het kleed dat tijdens de Panatheense optocht naar de Akropolis wordt gedragen, is bezaaid met deze taferelen. Zijn die verhalen allemaal waar, Euthyphro?
Euthyphro: Dat niet alleen, Sokrates. Ik zei u al, ik zou u nog heel wat anders over de goden kunnen vertellen, als u wilt. Ik wil wedden dat u versteld zou staan.
6dSokrates: Dat zou me niets verbazen. Maar vertel me die verhalen later maar eens, als we de tijd hebben. Nu kom ik op mijn eerste vraag terug en probeert u die nu duidelijker te beantwoorden. Want uw uitleg van zoëven was onvoldoende, mijn beste vriend. Ik vroeg u: ‘Wat is behoorlijk gedrag?’ En uw antwoord luidde: ‘Dat wat ik nu doe, mijn vader wegens moord vervolgen, dat hoor je te doen’.
Euthyphro: En dat was een juist antwoord, Sokrates.
Sokrates: Misschien, want volgens u zijn er toch nog veel meer dingen behoorlijk, Euthyphro?
Euthyphro: Ja, dat is zo.
6eSokrates: Ik vroeg u echter niet mij één of twee voorbeelden te geven van wat behoorlijk is, maar mij dat essentiële kenmerk te noemen, waarom alles wat behoorlijk is, dat ook is. Want u hebt gezegd dat er op grond daarvan een duidelijk onderscheid is tussen wat behoorlijk is en wat onbehoorlijk gedrag is. Herinnert u zich dat niet?
Euthyphro: Ja, dat herinner ik me.
Sokrates: Zeg mij dan wat dit essentiële kenmerk is, dan kan ik daarmee werken en het als voorbeeld gebruiken. Alles wat ermee overeenstemt, zal ik dan behoorlijk noemen en wat er niet mee overeenstemt, noem ik onbehoorlijk.
Euthyphro: Als u dat wilt, Sokrates, doe ik het.
Sokrates: Heel graag.
77aEuthyphro: Welnu, behoorlijk gedrag is wat de goden behaagt, en wat de goden niet behaagt, is onbehoorlijk.
Sokrates: Prachtig, Euthyphro, nu hebt u de vraag beantwoord die ik u wilde laten beantwoorden. Of het waar is wat u zegt, weet ik echter niet, maar u kunt mij vast en zeker duidelijk uitleggen dat het waar is.
Euthyphro: Dat kan ik zeker.
7bSokrates: Welnu, laten we eens kijken wat we hebben gezegd. De mensen en de dingen die bij de goden in de smaak vallen, zijn behoorlijk en de mensen en de dingen die bij de goden niet in goede aarde vallen, zijn onbehoorlijk. En wat behoorlijk is, is niet alleen niet hetzelfde als wat onbehoorlijk is, maar het is daar zelfs aan tegengesteld, is het niet zo?
Euthyphro: Zo is het.
Sokrates: Bent u het er echt mee eens?
Euthyphro: Ik denk van wel, Sokrates.
Sokrates: Hebben we ook niet gezegd dat de goden verdeeld waren, Euthyphro, en dat er onenigheid en vijandschap tussen hen heerst?
Euthyphro: Inderdaad.
7cSokrates: Vanwaar die vijandigheid, mijn goede vriend, en die twist? Laten wij dit vraagstuk als volgt aanpakken: als u en ik het oneens waren over de grootte van getallen, zouden wij dan door dit meningsverschil ruzie krijgen en vijanden kunnen worden, of zouden wij de zaak door een eenvoudig rekensommetje snel oplossen?
Euthyphro: Door dat laatste natuurlijk.
Sokrates: En als het conflict de afmeting van dingen betrof, zouden wij het dan niet snel beslechten met behulp van een liniaal?
Euthyphro: Zeker.
Sokrates: En kunnen we met behulp van de weegschaal niet het verschil bepalen tussen zwaar en licht?
Euthyphro: Dat spreekt toch vanzelf.
7dSokrates: Maar over welke onderwerpen worden we het dan zo oneens dat we, zonder mogelijkheid tot overeenstemming te komen, ruzie met elkaar gaan maken? Voor u ligt dat misschien niet voor de hand. Maar luister eens: gaat het niet om rechtvaardig en onrechtvaardig, mooi en lelijk, en goed en slecht? Zijn dat niet de dingen waarover wij, u en ik, en alle anderen onenigheid met elkaar hebben, omdat we het niet eens kunnen worden?
Euthyphro: Inderdaad gaan de meningsverschillen daarover, Sokrates.
Sokrates: En als de goden het oneens zijn, Euthyphro, gaat dat dan niet over dezelfde onderwerpen?
Euthyphro: Dat moet wel.
7eSokrates: U zegt dus, mijn edele Euthyphro, dat de goden verschillende dingen rechtvaardig en onrechtvaardig, mooi en lelijk en goed en slecht vinden. Zij zouden immers niet twisten, als zij het met elkaar eens waren, nietwaar?
Euthyphro: Zo is dat.
Sokrates: Heeft iedere god dan niet lief wat hij schoon, goed en rechtvaardig vindt, en heeft hij geen afkeer van het tegenovergestelde?
Euthyphro: Zeker.
88aSokrates: Maar volgens u vinden sommige goden iets rechtvaardig wat door andere goden weer onrechtvaardig wordt gevonden. En omdat zij het dan niet eens zijn, maken zij ruzie met elkaar en voeren oorlog. Is het niet zo?
Euthyphro: Ja, zo is het.
Sokrates: Het schijnt dat hetzelfde onderwerp door de goden zowel verafschuwd als gewaardeerd wordt, zodat de ene god haat wat de andere liefheeft.
Euthyphro: Ja, zo is het.
Sokrates: Dan zou hetzelfde dus zowel behoorlijk als onbehoorlijk zijn, Euthyphro.
Euthyphro: Dat lijkt wel zo.
8bSokrates: Dan hebt u mijn vraag niet beantwoord, goede vriend. Want ik vroeg niet naar iets wat nu eens behoorlijk en dan weer onbehoorlijk is. Kennelijk kunnen de goden wat ze waarderen ook haten. Het zou dus wel eens kunnen, Euthyphro, dat u, door uw vader te straffen, de waardering van Zeus oogst, maar bij Kronos en Ouranos haatgevoelens opwekt en dat u Hephaistos behaagt, maar gehaat wordt door Hera, en ga zo maar door, wanneer de goden het hierover tenminste onderling oneens zijn.
Euthyphro: Maar ik denk, Sokrates, dat de goden het er wel over eens zijn dat iemand die een ander ten onrechte doodt, zijn straf niet mag ontgaan.
8cSokrates: Wel, Euthyphro, hebt u ooit een mens in twijfel horen trekken dat er straf moet volgen op moord of een andere onrechtmatige daad?
Euthyphro: Daarover verschilt men juist steeds van mening, zowel voor de rechtbank als elders. Want hoewel er veel onrecht wordt gepleegd, doet en zegt men van alles om zijn straf te ontlopen.
Sokrates: Dus, Euthyphro, aan de ene kant wordt de onrechtmatige daad toegegeven en tegelijkertijd wordt ervoor gepleit dat er geen straf wordt opgelegd?
Euthyphro: O nee, dat niet.
8dSokrates: Maar dan ontbreekt er iets aan hun verhaal. Want ik geloof niet dat men durft te beweren dat iemand die verkeerd doet, zijn gerechte straf kan ontgaan. Maar ik denk dat men zegt dat zo iemand onschuldig is.
Euthyphro: Zo is het.
Sokrates: Het twistpunt is dus niet of de boosdoener gestraft moet worden, maar veeleer wie de boosdoener is en wat hem tot zijn daad bracht?
Euthyphro: Juist.
8eSokrates: Maar datzelfde geldt toch ook bij de goden. Als zij, zoals u zegt, twisten over rechtmatig en onrechtmatig, dan verschillen zij van mening over wie er rechtschapen is en wie niet. Want, goede vriend, dit staat wel als een paal boven water: geen god en geen mens durft te beweren dat wie onrecht pleegt, daarvoor niet zou moeten boeten.
Euthyphro: Ja, Sokrates, in grote lijnen is het waar wat u zegt.
Sokrates: Maar ik denk dat het bij de geschillen tussen de mensen of goden, voor zover goden althans strijd kennen, gaat om elke daad afzonderlijk. En van die daad willen sommigen de juistheid aantonen en anderen de onjuistheid, nietwaar?
Euthyphro: Zeker.
99aSokrates: Welnu, mijn beste Euthyphro, wees mijn leraar, opdat ik wijzer wordt. Welk bewijs hebt u dat alle goden denken dat de man om wie het begonnen is, een onrechtvaardige dood is gestorven? Hij was een dagloner en had zelf iemand vermoord. Daarom werd hij door de meester van het slachtoffer in de boeien geslagen
en vond daarin de dood voordat een raadsman uitsluitsel had kunnen geven over zijn lot. 9bZouden de goden het billijken dat in zo’n geval een zoon tegen zijn vader opstaat en hem aanklaagt wegens moord? Komaan, probeer mij nu eens te bewijzen dat alle goden dit zonder meer goedkeuren. En als u mij tevreden kunt stellen, zal ik voor altijd uw wijsheid roemen.
Euthyphro: Ook al is het een lastig karwei, Sokrates, toch kan ik het u haarfijn uitleggen.
Sokrates: Ja, ja, u denkt natuurlijk dat ik langzamer van begrip ben dan de rechters. Want hen weet u wel degelijk te overtuigen van de onrechtvaardigheid die is begaan en van de afschuw die alle goden van zoiets hebben.
Euthyphro: Reken maar, Sokrates, als ze tenminste naar me luisteren.
9cSokrates: Als u boeiend spreekt, zullen ze luisteren. Maar terwijl u nu sprak, was ik in gedachten verzonken en vroeg mezelf af: ‘Ook al legt Euthyphro mij glashelder uit waarom alle goden een dergelijke dood onrechtvaardig vinden, wat heb ik dan nog van hem geleerd over wat behoorlijk en wat onbehoorlijk is? Deze daad wordt dan misschien door hen verafschuwd, maar daarmee hebben wij nog niet vastgesteld wat behoorlijk en wat onbehoorlijk is, want de ene god lijkt te haten wat de andere liefheeft.’ Op dit punt blijf ik steken, Euthyphro. Als u wilt, gaan we ervan uit dat alle goden deze daad strafbaar en verfoeilijk vinden. 9dMaar laten we dan nu onze definitie als volgt verbeteren: wat alle goden afwijzen is onbehoorlijk en wat zij goedkeuren, is behoorlijk. En als ze het niet eens zijn, is het noch het een, noch het ander of allebei. Is dit een betere definitie?
Euthyphro: Daar lijkt me niets op tegen, Sokrates.
Sokrates: Mij ook niet, Euthyphro, maar nu is de beurt aan u; kijk eens of deze stelling het u niet heel gemakkelijk maakt om uw belofte in te lossen.
9eEuthyphro: Ik zou zeggen: als alle goden iets liefhebben, dan is het behoorlijk en als alle goden iets afkeuren, dan is het onbehoorlijk.
Sokrates: Zullen we niet nog eens nagaan, Euthyphro, of het juist is wat we daarnet zeiden, of zullen we het hierbij laten en maar voor zoete koek aannemen wat ons en anderen daarover te binnen schiet? Of moeten we onze uitspraken onderzoeken?
Euthyphro: Dat moeten we doen. Ik ben overigens van mening dat wat we daarnet zeiden, juist is.
1010aSokrates: Dat zien we aanstonds wel. Overweeg dit eens: wordt het behoorlijke door de goden bemind, omdat het behoorlijk is of is het behoorlijk, omdat het door de goden wordt bemind?
Euthyphro: Dat begrijp ik niet, Sokrates.
Sokrates: Dan zal ik proberen me duidelijker uit te drukken. We spreken van gedragen worden en dragen, van geleid worden en leiden, van gezien worden en zien. Ziet u het verschil hiertussen en ziet u ook waar het verschil in zit?
Euthyphro: Ik denk dat ik het zie.
Sokrates: Dan is er dus ook een verschil tussen iets dat bemind wordt en iets dat bemint?
Euthyphro: Ja zeker.
10bSokrates: Maakt het feit dat iets gedragen wordt, dat iets tot een gedragen ding of zit het anders in elkaar?
Euthyphro: Nee, het eerste is juist.
Sokrates: En gaat dit ook op voor geleid worden en gezien worden?
Euthyphro: Ja, zeker.
Sokrates: Dus iets wordt niet gezien, omdat het te zien is, nee integendeel, men ziet het en dus is het te zien; iets wordt niet geleid, omdat het te leiden is, nee, men leidt het en dus is het te leiden; iets wordt niet gedragen, omdat het te dragen is, nee, men draagt het en dus is het te dragen. Is het nu duidelijk wat ik wil zeggen, Euthyphro? 10cIk bedoel dus, dat wanneer iets gebeurt of wordt beleefd, het niet gebeurt, omdat het een gebeurtenis is en niet wordt beleefd, omdat het een belevenis is, maar omdat het gebeurt en wordt beleefd, is het een gebeurtenis of belevenis. Bent u het daarmee eens?
Euthyphro: Ja, dat is zo.
Sokrates: Het bemind worden is dus een gebeurtenis of een belevenis?
Euthyphro: Ja, zeker.
Sokrates: Dan geldt hiervoor dus hetzelfde als voor het voorgaande. Iets wordt niet bemind, omdat het beminnelijk is, maar omdat het wordt bemind, is het beminnelijk.
Euthyphro: Dat moet wel.
10dSokrates: Wat kunnen we nu over het behoorlijke zeggen, Euthyphro? Wordt dat volgens u niet door alle goden bemind?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: Omdat het behoorlijk is of om iets anders?
Euthyphro: Omdat het behoorlijk is.
Sokrates: Dus omdat iets behoorlijk is, bemint men het, maar het is niet behoorlijk, omdat men het bemint.
Euthyphro: Kennelijk.
Sokrates: Maar iets is beminnelijk en de goden welgevallig, omdat het door hen wordt bemind.
Euthyphro: Ja, zo is het.
Sokrates: Maar als dat zo is, Euthyphro, dan is wat de goden welgevallig is, dus niet hetzelfde als wat behoorlijk is en evenmin is dan wat behoorlijk is, hetzelfde als
wat de goden welgevallig is, zoals u aanvankelijk hebt gezegd. Nee, het ene is dan niet hetzelfde als het andere.
Euthyphro: Wat bedoelt u, Sokrates?
10eSokrates: Waren we het er niet over eens dat wat behoorlijk is, bemind wordt, omdat het behoorlijk is en niet andersom?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: Verder was het zo dat iets de goden welgevallig is, omdat het door de goden wordt bemind. Door het feit van het beminnen is iets de goden dus welgevallig, maar ze beminnen niet iets, omdat het hun welgevallig is.
Euthyphro: Ja, dat is waar.
1111aSokrates: Maar, mijn beste Euthyphro, stel dat het de goden welgevallige en het behoorlijke samenvallen. Als in dat geval de goden beminnen wat behoorlijk is, omdat het behoorlijk is, beminnen zij ook wat hun welgevallig is, omdat het hun welgevallig is. En indien iets de goden welgevallig is, omdat ze het beminnen, zou wat behoorlijk is ook behoorlijk zijn, omdat de goden het beminnen. En nu ziet u dus dat wat de goden welgevallig is en wat behoorlijk is, met elkaar in tegenspraak zijn: het zijn twee volkomen verschillende dingen. Want het ene is beminnelijk, omdat het wordt bemind, terwijl het andere juist bemind wordt, omdat het beminnelijk is. 11bHet lijkt er dus op, Euthyphro, dat u op de vraag wat behoorlijk is, niet wilt zeggen wat het werkelijk is, maar dat u gaat spreken over iets dat met het behoorlijke gebeurt; bijvoorbeeld dat het door alle goden wordt bemind. Wat het is, hebt u nog niet gezegd. Laat mij dus niet langer in het ongewisse. Laat de waardering van de goden en wat er verder mee te maken mag hebben, buiten beschouwing en laten we daar niet naar gissen. Vertel me nu eens echt wat behoorlijk en wat onbehoorlijk is.
Euthyphro: Maar, Sokrates, ik weet niet hoe ik u moet zeggen wat ik bedoel. Want wat wij ook bespreken, op de een of andere manier worden de zaken steeds verdraaid en wijken wij af van een eerder ingenomen standpunt.
11cSokrates: Uw geesteskinderen, Euthyphro, lijken wel wat op de scheppingen van mijn voorvader, de beeldhouwer Daidalosa. Als ik zulke dingen zou zeggen, zou u, door mijn verwantschap met hem, ook met mij de draak kunnen steken en zeggen dat mijn uitspraken wegglippen en niet standvastig zijn. Maar ja, het zijn ten slotte uw uitspraken; dus moeten we een andere toespeling verzinnen.
11dEuthyphro: Volgens mij is deze toespeling wel degelijk van toepassing, maar dan op uw woorden, Sokrates. Ik ben niet degene die maakt dat alles wordt verdraaid, u bent toch zeker de Daidalos. Voor mij stonden al deze dingen vast.
Sokrates: Als ik niet oppas, mijn beste, lijk ik nog gewiekster dan Daidalos, die alleen zijn eigen werk zo maakte dat het leek te bewegen; blijkbaar doe ik hetzelfde, maar dan ook nog met andermans werk. 11eEn het geestige hiervan is dat ik die wijsheid niet uit vrije wil bezit; het ware me liever dat mijn woorden rustig op hun plaats bleven dan dat ik de wijsheid van Daidalos en de rijkdom van Tantalos bezat. Maar genoeg hierover. U ontwijkt steeds waar het om gaat, zodat ik u met klem vraag samen met mij uit te zoeken wat u weet over het behoorlijke. En geef het nu niet al bij voorbaat op. Ga eens na of voor u vaststaat dat alles wat behoorlijk is, ook rechtvaardig is?
Euthyphro: Goed. Ja, dat is zo.
1212aSokrates: Maar is alles wat rechtvaardig is, ook behoorlijk? Of is alles wat behoorlijk is, ook rechtvaardig, en niet omgekeerd? Of moeten we over het rechtvaardige zeggen dat het van de ene kant behoorlijk is, maar dat er ook nog een andere kant aan zit?
Euthyphro: Ik kan u niet volgen, Sokrates.
Sokrates: En toch bent u niet alleen jonger dan ik, maar ook wijzer. Maar, zoals ik al zei, u bent niet te pakken in uw overvloed aan wijsheid. Span u in, beste vriend. Want het is niet moeilijk te begrijpen wat ik zeg. 12bWat ik bedoel is het tegenovergestelde van wat de dichter bedoelde, toen hij zei: ‘Zeus, de Schepper, die alles tot bestaan brengt, hem zult u niet noemen. Want waar vrees is, is ook eerbied’. Ik ben het niet eens met deze dichter. Zal ik vertellen waarom?
Euthyphro: Graag.
Sokrates: Het lijkt mij onjuist te zeggen dat waar vrees regeert, ook eerbied is. Want het lijkt me dat velen die bang zijn voor ziekte, armoede en zo meer, wel een gevoel van angst of vrees hebben, maar niet van eerbied. Denkt u ook niet?
Euthyphro: Zeker.
12cSokrates: Maar waar eerbied is, is wel vrees. Is het niet zo dat als iemand eerbied en ontzag kent, hij tegelijkertijd vrees en angst kent voor het kwade?
Euthyphro: Ja, zeker.
Sokrates: Dan is het niet juist om te zeggen: ‘Waar vrees is, is ook eerbied’. Integendeel, waar eerbied is, is vrees, maar eerbied is niet overal waar vrees of angst is. Vrees is naar mijn mening op veel meer van toepassing dan eerbied. Want eerbied zit in vrees besloten, zoals een oneven getal deel uitmaakt van het begrip ‘getal’; een getal is dus niet per definitie oneven, maar oneven is wel altijd een getal. Is dit nu duidelijk?
Euthyphro: Volkomen.
12dSokrates: Iets dergelijks bedoelde ik, toen ik vroeg of het behoorlijke daar is waar het rechtvaardige is, of andersom. Maar het behoorlijke is niet overal waar het rechtvaardige is, want het behoorlijke maakt deel uit van het rechtvaardige. Is dit juist of hebt u hier een andere mening over?
Euthyphro: Nee, dat is zo.
Sokrates: En bekijk nu het volgende eens. Als het behoorlijke deel uitmaakt van het rechtvaardige, dan moeten we dus proberen te achterhalen hoe dit komt. Als u me bijvoorbeeld zou vragen welk deel van de getallen even is, en welke getallen dat dan zijn, dan zou ik zeggen: ‘die niet oneven zijn, maar deelbaar door twee’. Is dat zo?
12eEuthyphro: Ja, zeker.
Sokrates: Probeert u me dan eens te vertellen wat het behoorlijke deel van het rechtvaardige is, zodat we Meletos kunnen zeggen dat hij mij niet langer onrechtvaardig moet behandelen of me aanklagen wegens goddeloosheid, omdat ik nu door u voldoende onderricht ben over wat vroom en wat behoorlijk is en wat niet.
Euthyphro: Ik denk, Sokrates, dat het zorgen voor goden het vrome en behoorlijke deel het rechtvaardige is de rest van het rechtvaardige, heeft te maken met het zorgen voor mensen.
1313aSokrates: Dat hebt u goed gezegd, Euthyphro, maar ik mis nog iets. Want ik begrijp nog niet wat u bedoelt met verzorgen. Het zorgen voor goden is toch iets anders dan het zorgen voor allerlei andere zaken? Neem nu paarden. Niemand kan die toch zo goed verzorgen als een ruiter?
Euthyphro: Nee, niemand.
Sokrates: Dus de rijkunst is het verzorgen van paarden?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: En honden, niemand verzorgt die toch zo goed als een jager?
Euthyphro: Dat is zo.
13bSokrates: De jacht is dus het verzorgen van honden?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: En hetzelfde geldt dus voor de ossen en de ossenhoeder?
Euthyphro: Zeker.
Sokrates: Is het behoorlijk en het vrome dan de kunst van het verzorgen van de goden, Euthyphro? Bedoelt u het zo?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: Betekent dit dat iedere vorm van verzorgen hetzelfde beoogt? Ik bedoel dit: dat het het goede voor iemand beoogt en het welzijn van degene die verzorgd wordt, zoals u kunt zien dat paarden die door een goede ruiter worden verzorgd, daar baat bij hebben en er beter van worden? Of is dat niet zo?
13cEuthyphro: Ja, wel.
Sokrates: En de honden ondervinden dit van de jager en de ossen van de ossenhoeder en noem maar op. Of meent u dat het verzorgen schade toebrengt aan degene die verzorgd wordt?
Euthyphro: Bij Zeus, nee.
Sokrates: Verzorgen beoogt dus alleen maar welzijn?
Euthyphro: Ja, natuurlijk.
Sokrates: Behoorlijk gedrag betekent dus zorgen voor de goden. En hebben de goden daar baat bij en worden ze er beter van? Is dat volgens u mogelijk, dat één van de goden er beter van wordt als u zich behoorlijk gedraagt?
13dEuthyphro: Bij Zeus, nee.
Sokrates: Ik geloof ook niet dat u dit bedoelde, Euthyphro. In de verste verte niet. Maar juist omdat ik dacht dat u dat niet bedoelde, vroeg ik wat volgens u ‘zorgen voor de goden’ betekent.
Euthyphro: U hebt gelijk, Sokrates, dat bedoelde ik niet.
Sokrates: Maar welke zorg voor de goden zou dan behoorlijk kunnen zijn?
Euthyphro: Een zorg zoals ondergeschikten die aan hun baas bewijzen.
Sokrates: Ik begrijp het, het is dus een soort dienstverlening aan de goden.
Euthyphro: Precies.
13eSokrates: Het werk van een arts is een vorm van dienstverlening. Kunt u me zeggen wat dat werk beoogt? Is het niet de gezondheid?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: Wat komt er voort uit de kunst van scheepsbouwers bij het uitoefenen van hun functie?
Euthyphro: Een schip natuurlijk, Sokrates.
Sokrates: En voor huizenbouwers, zijn dat huizen?
Euthyphro: Ja.
Sokrates: Vertel mij dan, m’n beste, wat het resultaat zou kunnen zijn van onze dienst aan de goden. U moet dat wel weten, want volgens u weet u meer over goden dan wie dan ook.
Euthyphro: Dat is waar, Sokrates.
1414aSokrates: Vertel me dan in Zeus’ naam welke rijke vrucht de goden ontvangen door van onze diensten gebruik te maken.
Euthyphro: Allerlei waardevols, Sokrates.
Sokrates: Ja, veldheren behalen ook vele waardevolle resultaten, maar toch is het eenvoudig me het belangrijkste te vertellen, en dat is de overwinning in de strijd, nietwaar?
Euthyphro: Vanzelfsprekend.
Sokrates: En boeren doen toch ook veel goeds. Maar het voornaamste resultaat van hun arbeid is toch voedsel, dat door de aarde is voortgebracht.
Euthyphro: Zeer zeker.
14bSokrates: Maar wat ontvangen de goden nu eigenlijk, wat is het voornaamste onder al dat waardevolle?
Euthyphro: Een tijdje terug zei ik u al, Sokrates, dat het heel wat vergt om een goed inzicht te krijgen in dit alles. Maar ik zal het u eenvoudig maken. Als iemand in gebed en offer weet te zeggen en te doen wat de goden behaagt, dan is dat behoorlijk gedrag en dat betekent het behoud van families en gemeenschappen. 14cEn wat bij de goden in ongenade valt, is goddeloos en brengt ongeluk en ondergang.
Sokrates: Euthyphro, als u had gewild, had u veel korter kunnen antwoorden op de kern van mijn vraag. Het is nu wel duidelijk dat u niet bereid bent uw kennis met mij te delen, want op de drempel keert u zich af. Als u hierop antwoord had gegeven, had u reeds mijn behoefte vervuld om te weten wat behoorlijk gedrag is. Maar ja, de ondervrager moet de ondervraagde volgen, waar die hem ook leidt. Wat zegt u nu over het behoorlijke? Is het een weten hoe te offeren en te bidden?
14dEuthyphro: Ja, dat zeg ik.
Sokrates: En is offeren niet schenken aan de goden, en bidden vragen van de goden?
Euthyphro: Zo is het precies, Sokrates.
Sokrates: Wat behoorlijk is, staat dus in verband met kennis van geven en nemen.
Euthyphro: Precies, Sokrates, u begrijpt wat ik bedoel.
Sokrates: Maar, mijn beste, ik ben immers vol verlangen naar uw wijsheid en luister heel goed naar u, zodat niets verloren gaat van wat u zegt. Zeg mij slechts waaruit deze dienstverlening aan de goden bestaat; heeft het te maken met het vragen van de goden en het geven aan de goden?
Euthyphro: Ja.
14eSokrates: En ligt het niet voor de hand de goden datgene te vragen waaraan wij zelf gebrek hebben?
Euthyphro: Wat anders?
Sokrates: En ligt het niet tevens voor de hand de goden dat te geven wat zij van ons willen hebben? Want het is niet handig iemand iets te geven waaraan hij geen behoefte heeft.
Euthyphro: Wat u zegt, is waar.
1515aSokrates: Behoorlijk gedrag is dus een soort vaardigheid in het uitwisseling tussen goden en mensen, Euthyphro?
Euthyphro: Ja, als u het zo wilt omschrijven.
Sokrates: Maar ik wil niets anders dan de waarheid. Zeg mij eens wat voor baat de goden hebben bij de gaven die zij van ons krijgen. Wat zij ons geven, is duidelijk; al het goede dat wij bezitten, hebben zij ons toch gegeven. Maar wat voor nut hebben onze gaven voor hen? Of profiteren wij zo van deze handel dat wij al het goede van hen krijgen en zij niets van ons?
Euthyphro: Denkt u dan dat de goden voordeel hebben van wat zij van ons ontvangen, Sokrates?
15bSokrates: Dat hangt ervan af wat onze gaven aan de goden zijn, Euthyphro.
Euthyphro: Wat denkt u anders dan eer en hulde en, zoals ik daarnet al zei, dankbaarheid.
Sokrates: Wat behoorlijk is, heeft dus te maken met dankbaarheid en niet met nut of dierbaarheid voor de goden?
Euthyphro: Ik denk dat het juist alles met dierbaarheid te maken heeft.
Sokrates: Dat betekent dus wederom dat het behoorlijke de goden dierbaar is.
Euthyphro: Precies.
Sokrates: Ziet u dat uw woorden niet op hun plaats blijven, maar aan de wandel gaan? Bent u daarover niet verbaasd? Toch verwijt u mij dat mijn woorden even beweeglijk zijn als de beelden van Daidalos. Maar u bent de grootste kunstenaar, groter dan Daidalos, want u laat uw woorden in rondjes draaien. 15cU herinnert u immers nog wel dat we het er eerder over eens waren dat het behoorlijke en het de goden welgevallige van elkaar verschillen en niet hetzelfde zijn? Herinnert u zich dat niet?
Euthyphro: Ja zeker.
Sokrates: Maar ziet u dan niet dat u nu zegt dat het behoorlijke de goden dierbaar is? En is dat niet hetzelfde als wat de goden welgevallig is? Of niet?
Euthyphro: Ja, dat is zo.
Sokrates: Dan was onze overeenstemming van daarnet dus ongegrond, maar als ze toch waar was, zitten we er nu naast.
15dEuthyphro: Daar lijkt het wel op.
Sokrates: Dan moeten we weer overnieuw beginnen met ons onderzoek naar wat behoorlijk gedrag is. Ik geef het niet op voor ik het weet. Wees niet boos op mij, maar concentreer u tot het uiterste en zeg mij de waarheid. Want als er iemand is die het weet, dan bent u het wel; en evenmin als Proteus laat ik u gaan, voordat u hebt gesproken. 15eU weet immers alles over wat wel en niet behoorlijk gedrag is, want als dat niet zo was zou u uw oude vader niet voor moord vervolgen, wegens de dood van een dagloner, zonder vrees met uw gedrag de toorn der goden op te wekken of u voor de mensen te schande te maken. Daarom weet ik zeker dat u weet wat wel en niet behoorlijk is. Spreek daarom, mijn beste Euthyphro, en houd uw gedachten niet voor mij verborgen.
Euthyphro: Een andere keer, Sokrates, ik heb nu geen tijd meer, ik moet mij haasten.
1616aSokrates: Wat doet u nu, mijn vriend! Ik had zo gehoopt van u te leren wat wel en niet behoorlijk is, maar uw vertrek ontneemt mij alle hoop. Dan zou ik mij tegen Meletos’ aanklacht hebben kunnen verweren met het argument dat Euthyphro mij alles heeft geleerd over goddelijke zaken, en dat ik dus niet langer uit onwetendheid ondoordacht zou handelen of in deze zaken afwijkende nieuwigheden zou verkondigen en dat ik daarom voortaan mijn leven zou beteren.

a Daidalos was een legendarische beeldhouwer wiens beelden zo levensecht waren dat ze de indruk wekten te kunnen weglopen.